Doel en gevolgen
Deze wetgeving heeft als doel de positie van consumenten te versterken door oneerlijke bedingen uit overeenkomsten en voorwaarden te laten verdwijnen. Volgens de Richtlijn moet het sanctioneren van een oneerlijk beding doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig zijn.
De rechter moet een oneerlijk beding vernietigen en mag die niet omzetten naar een aanvaardbaar beding. Het is niet relevant of er wel of geen beroep is gedaan op het beding in de procedure. Sinds het Dexia arrest van 27 januari 2021 gaat het zelfs nog verder: de rechter mag na het vernietigen van een oneerlijk beding ook niet meer terugvallen op een wettelijke vergoeding. Er kan dus geen aanspraak meer worden gemaakt op een wettelijke vervangende regeling die van toepassing zou zijn geweest als het beding niet de overeenkomst of voorwaarden stond. Dit geldt overigens voor elk contractueel beding dat ten nadele van de consument afwijkt van het aanvullend recht. De achterliggende reden hiervan is dat anders het lange termijn-doel van artikel 7 van de Richtlijn in gevaar komt. Als een leverancier altijd terug kan vallen op de wettelijke bepalingen, dan is er voor hem geen reden om oneerlijke bedingen uit de voorwaarden te halen of niet meer op te nemen. Het terugvallen op de wet in een subsidiaire vordering doet immers afbreuk aan de afschrikwekkende werking van de vernietiging van het oneerlijke beding.
Voorbeelden
Vanaf het Dexia arrest toetsen rechters actiever de oneerlijke rentebedingen in de bancaire vorderingen. De rechter acht zo’n beding bijvoorbeeld oneerlijk als de contractuele rente flink hoger is dan de wettelijke rente. Het gevolg is dat de rechter het beding vernietigt en ook geen wettelijke rente toewijst (Dexia arrest). Het maakt daarbij dus ook niet uit of de eisende partij een beroep heeft gedaan op de contractuele rente. Ter illustratie een rechtsoverweging uit een (ongepubliceerde) uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, Locatie Amersfoort: “De eisende partij vordert daarnaast de contractuele rente. De verschuldigdheid van contractuele (vertragings)rente na opeising moet specifiek, transparant in duidelijke bewoordingen bedongen zijn. Daarvan is niet gebleken. Voor zover dat wel (indirect) zou zijn af te leiden uit de tekst van het beding, valt bovendien niet in te zien waarom na opeising van het volledige openstaande saldo - waarmee de overeenkomst feitelijk is beëindigd - nog rechtsgeldig aanspraak zou kunnen worden gemaakt op de bedongen hoge contractuele rente. De Wck en/of titel 2A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek biedt daar geen grondslag voor en de eisende partij heeft ook niets gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de gevorderde hoge contractuele rente na opeising toch gerechtvaardigd zou zijn. De kantonrechter acht dat beding daarom oneerlijk in de zin van de Europese Richtlijn betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Richtlijn 93/13/EEG) en vernietigt dat beding voor zover dat ziet op de periode na opeising. De gevorderde vergoeding van wettelijke rente wordt eveneens afgewezen. Uit het arrest van het HvJ EU van 27 januari 202 L ECLI:EU:C:2021:68, volgt dat de eisende partij daar geen aanspraak op kan maken. Richtlijn 93/ I 3 moet namelijk aldus warden uitgelegd dat een verkoper die - in die hoedanigheid - de consument een beding heeft opgelegd dat door de nationale rechter oneerlijk is verklaard en dus is vernietigd, in beginsel geen aanspraak kan maken op de in een bepaling van aanvullend nationaal recht vastgestelde wettelijke schadevergoeding die zonder dat beding van toepassing zou zijn geweest. “
In de afgelopen periode zagen wij bij de rechtbanken Amsterdam, Rotterdam, Midden-Nederland, Zeeland-West Brabant en Den Haag een toename in het toetsen van mogelijk oneerlijke bedingen in schadezaken en in huurzaken. Aangezien de rechters de overeenkomst en de algemene voorwaarden moeten toetsen, is het zeer belangrijk dat, zeker bij de rechtbanken die actief ambtshalve toetsen op oneerlijke bedingen, de overeenkomst met de voorwaarden bij de dagvaarding worden overgelegd. Sommige rechtbanken geven geen mogelijkheid meer om de voorwaarden alsnog (na dagvaarding) in het geding te brengen. Wanneer bijvoorbeeld om veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en rente wordt gevraagd, worden die in verstekzaken afgewezen en vermeldt de rechter vaak de volgende rechtsoverweging in het vonnis:
“Uit de dagvaarding en/of de daarbij gevoegde bijlagen blijkt dat op de overeenkomst algemene voorwaarden van toepassing zijn. De eisende partij heeft die algemene voorwaarden echter niet bij de dagvaarding gevoegd. Vanwege de gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en de gevorderde vergoeding van rente moet de kantonrechter ambtshalve beoordelen of de eisende partij in de toepasselijke algemene voorwaarden wellicht een regeling heeft opgenomen over incassokosten en rente, en zo ja, of die regeling wellicht zodanig afwijkt van de wettelijke regelingen over incassokosten en rente dat de consument daardoor aanzienlijk wordt benadeeld. Bij gebreke aan de algemene voorwaarden kan de kantonrechter zijn ambtshalve taak op dit punt niet uitvoeren. Zoals hiervoor al uiteen is gezet moet de kantonrechter daar consequenties aan verbinden. De gevorderde vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en de gevorderde vergoeding van rente zullen daarom worden afgewezen, ook al zijn deze vergoedingen in de procedure gebaseerd op wettelijke bepalingen.”
De focus van de rechters bij de ambtshalve toetsing ligt vooral op de bedingen over de buitengerechtelijke kosten en rente. Maar ook de boetebedingen en de huurprijswijzigingsbedingen worden actief gecontroleerd. Hieronder volgen ter illustratie wat rechtsoverwegingen uit een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 21 april 2023 over de genoemde bedingen:
“De contractuele rente volgens het beding in de Algemene bepalingen bedraagt 1% per maand. Jaarlijks is dat een contractuele rente van 12%. Over 2021 en 2022 is de wettelijke rente vastgesteld op 2% per jaar. Het beding is niet opgenomen in de huurovereenkomst zelf, maar in de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden waarover door partijen niet is onderhandeld. Het rentebeding heeft alleen betrekking op overtredingen van de huurder en niet op die van de verhuurder. Voor het rentebeding wordt nergens in de overeenkomst of de algemene voorwaarden een voordeel ter compensatie van het nadeel dat dit voor [gedaagde] meebrengt geboden. Daarbij is in artikel 20.6 ook nog opgenomen dat naast deze rente op iedere tekortkoming, dus ook niet tijdige huurbetaling, de huurder nog een boete van € 25,- per dag verschuldigd is en deze niet gemaximeerd is. Gelet hierop wordt het evenwicht tussen de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van [gedaagde] aanzienlijk verstoord. Het rentebeding is zelfstandig, maar ook in combinatie met het boetebeding een onredelijk bezwarend beding als bedoeld in artikel 6:233 onder a BW en zal worden vernietigd.”
“Het incassokostenbeding is eveneens oneerlijk. [gedaagde] is immers een consument en dat betekent dat slechts de kosten als bedoeld in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten door hem verschuldigd zijn. De bepaling in de Algemene bepalingen (artikel 20.4) wijkt ten nadele van de consument af van het bepaalde in artikel 6:96 van het BW j.o. het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. Er is een te hoog minimum van € 125,- opgenomen in plaats van € 40,-. Daarbij is ook geen maximum opgenomen en wordt gesproken over tenminste 15%, waardoor een hoger percentage kennelijk ook mogelijk is, hetgeen ertoe leidt dat onbeperkte kosten voor rekening van de consument zouden kunnen komen. Hiermee wordt het evenwicht onevenredig verstoord. Ook geldt dat de cumulatie met artikel 20.6 de oneerlijkheid van het beding alleen nog maar versterkt. Dit leidt ertoe dat dit beding wordt vernietigd.”
“Uit de jurisprudentie (ECLI:C:EU:2013:180 en ECLI:EU:C:2012:242 ) volgt dat het Hof van Justitie vergaande beperkingen aan de geldigheid van prijswijzigingsbedingen stelt. Voor huurprijswijziging op grond van een huurprijswijzigingsbeding gelden naar het oordeel van de kantonrechter de volgende voorwaarden. Het huurprijswijzigingsbeding moet zijn opgenomen in het huurcontract of de bijgesloten algemene voorwaarden. Het beding bevat de gronden op basis waarvan en de wijze waarop de huurprijs kan worden aangepast en deze gronden vormen een geldige reden voor de wijziging van de huurprijs. In het huurcontract moet verder zijn bepaald dat de huurder bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid de huurovereenkomst kan beëindigen. Wanneer de verhuurder gebruik maakt van zijn wijzigingsbevoegdheid, moet hij de huurder voorafgaande aan de huurverhoging daarover op duidelijke en begrijpelijke wijze informeren. De huurder moet nadat hij geïnformeerd is over de huurverhoging een reële mogelijkheid hebben om de huurovereenkomst daadwerkelijk op te zeggen of te ontbinden.
In beginsel is een beding dat een wijziging van de huurprijs regelt eerlijk wanneer die wijziging is gegrond op de consumentenprijsindex en is toegelicht hoe de aanpassing van de huurprijs wordt berekend. Door de huur echter niet alleen jaarlijks met de inflatiecorrectie te verhogen, maar daar bovenop nog ieder jaar 5% verhoging mogelijk te maken is het evenwicht in strijd met de goede trouw ten nadele van [gedaagde] als consument aanzienlijk verstoort. Ook overigens voldoet het beding niet aan de hiervoor gestelde voorwaarden. Er ontbreekt een geldige reden voor de jaarlijkse wijziging met 5%, waardoor de huurder op dit punt aan de willekeur van de verhuurder is overgeleverd. Daarnaast is in 8.3 weliswaar opgenomen dat [gedaagde] als huurder één maand voorafgaand aan de huurder schriftelijk bericht moet krijgen van de huurprijswijziging, maar niet dat in geval [eiser 1] c.s. van deze wijzigingsmogelijkheid gebruik maken, [gedaagde] de huur kan beëindigen, hetgeen ook overigens niet in de huurovereenkomst wordt vermeld. Daarbij geldt nog dat het de vraag is of sprake is van een reële mogelijkheid voor [gedaagde] om de huur op te zeggen, gelet op de bestaande situatie op de huurwoningmarkt in Amsterdam en omgeving. Verder speelt bij de beoordeling nog een rol dat het wijzigingsbeding slechts kan leiden tot een huurverhoging en uitdrukkelijk is opgenomen dat huurverlaging op basis van de berekening niet mogelijk is, hetgeen het evenwicht verder verstoort. Conclusie is dat het huurprijswijzigingsbeding oneerlijk is en voor vernietiging in aanmerking komt en voor een huurverhoging geen plaats is.”
Sinds de zomer is de Rechtbank Amsterdam gestart met het toetsen van de voorwaarden in zorgverzekeringszaken op oneerlijke bedingen. Voor deze zaken moeten de polis en de voorwaarden bij de dagvaarding worden gevoegd. Vaak bestaat de vordering uit premiebedragen over meerdere jaren met als gevolg dat honderden pagina’s overgelegd moeten worden. Voor zaken die op de zorgbulkzitting dienen mogen de voorwaarden worden gedeponeerd bij de rechtbank. In de dagvaardingen moeten dan wel de artikelen geciteerd worden die mogelijk oneerlijke bedingen bevatten. Momenteel wordt hierin getest om een uniforme dagvaarding te creëren.
Advies
Om afwijzing van buitengerechtelijke kosten, rente, boetes en prijsverhogingen te voorkomen is het dus zeer belangrijk dat de algemene voorwaarden en de overeenkomsten in consumentenzaken kritisch worden gecontroleerd op mogelijk oneerlijke bedingen. Voor wat betreft de rente en de buitengerechtelijke kosten is het zeer verstandig om letterlijk aan te sluiten bij de wet. Concreet houdt dit dat je in de voorwaarden over deze onderwerpen niets opneemt. De rente en de buitengerechtelijke kosten, gevorderd in de dagvaarding, zijn dan enkel gebaseerd op de wet. Hiermee voorkom je het ‘Dexia’ gevolg. Het nadeel hiervan kan zijn dat de consument op voorhand niet weet waar hij aan toe is. Maar hoeveel consumenten lezen de algemene voorwaarden?