De afgelopen jaren daalt het aantal ontruimingen steeds verder. In 2020 is ook vanwege de impact van de coronacrisis vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken gewerkt aan afspraken met woningbouwcorporaties en private verhuurders om te voorkomen dat huurders uit hun huis worden gezet. Maar soms is een ontruiming niet te voorkomen.

Inboedel op straat
Bij ontruimingen die toch worden doorgezet, is het pand vaak verlaten als de deurwaarder aanbelt. De huurder is al vertrokken en in het huis staan nog wat spullen zonder waarde. De sloten worden vervangen en een proces-verbaal wordt opgemaakt. Als er nog wel spullen in de woning aanwezig zijn, zet de gerechtsdeurwaarder de spullen op straat waarna zijn ambtelijke taak eindigt. Maar wat gebeurt er daarna met de inboedel die op de straat ligt?

Verschillen in aanpak
Er ontbrak een wettelijke regeling voor wat er met ontruimde inboedels moest gebeuren. Gemeenten gingen hier tot nu toe verschillend mee om. Een deel van de gemeenten zorgde ervoor dat spullen werden afgevoerd en opgeslagen of vernietigd. Maar veel gemeenten vonden de afvoer van de ontruimde spullen de verantwoording van de verhuurder. Zij legden de schuldeisers, of soms zelfs de gerechtsdeurwaarder, een last onder dwangsom op voor het plaatsen van zaken aan de openbare weg. Dan moesten de verhuurders dus zelf zorgen dat de spullen werden opgeslagen en afgevoerd. Deze verschillen in aanpak leidde tot rechtsongelijkheid, en ook tot vreemde situaties. Het kwam geregeld voor dat de gemeente financieel moest bijspringen om een ontruimde burger van een nieuwe inboedel te voorzien, terwijl ze in de gelegenheid waren geweest om de oorspronkelijke inboedel op te slaan.

Duidelijkheid verantwoordelijkheid
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarder pleitte al heel lang voor een landelijke regeling waarbij de gemeenten weer hun rol pakken op dit heikele onderwerp. Vorig jaar heeft een meerderheid in de Tweede Kamer uitgesproken voor een wettelijke regeling. Vanaf 1 april zijn gemeenten door een wetswijziging (art 556 lid 3 RV) verantwoordelijk voor de inboedel die na een woningontruiming op straat belandt. Zij moeten zorgdragen voor afvoer, opslag, teruggave, verkoop en eventueel vernietiging ervan.

Melden bij de gemeente voor inboedel
In theorie zou er na 1 april 2021 op straat geen discussie meer zijn. De huurder kan zich na de ontruiming melden bij de gemeente om zijn inboedel terug te halen. Hij krijgt de inboedel terug als hij de kosten van afvoer en opslag heeft betaald. De kosten die de gemeente maakt worden in rekening gebracht bij de verhuurder en die verhaalt ze weer op de huurder. Als de huurder deze kosten niet betaalt, dan is dat voor risico van de verhuurder en niet voor de gemeente.

Praktijk
Om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van deze taak heeft de VNG in samenwerking met de KBvG een handreiking opgesteld. Uit een rondvraag bij veel gemeenten, en uit geluiden van veel collega-gerechtsdeurwaarders, blijkt dat er bijna nog nergens een concrete invulling is. De meeste gemeenten waarin wij ontruimen hebben ons gevraagd om de oude (huidige) werkwijze voorlopig toe te blijven passen. Het is daarbij wel zo dat de aansprakelijkheid voor de uit de woning geplaatste inboedel bij de gemeenten ligt. We dringen er bij alle gemeenten op aan om snel duidelijkheid te verschaffen.